Niets doen is wél een optie
door Wouter Veldhuis
Mounir Samuel 10 mei 2020
Docent beroepsonderwijs Laura Polder rouwt. De in 2016 tot Leraar van Amsterdam verkozen docent holt normaliter van de school naar de straat met haar maatschappelijke projecten en sociale buurtinitiatieven. Nu ligt alles stil en komt het verlies van haar vader, die in januari plotseling overleed, hard binnen. Met haar vriend en jonge baby zit ze nu op vijftig vierkante meter in huis. Ze zucht diep. ‘Mijn vriendinnen noemen me een bezig bijtje. Ik zet me graag in voor de maatschappij. Ik vind het thuiszitten vrij heftig, ook al heb ik een lieve vriend en een lieve baby, na de tweede week had ik het best benauwd.’
Ze doet haar boodschappen met een omweg door het Erasmuspark. Verder herinnert haar vriend haar netjes aan de regels. ‘In september ben ik moeder geworden, in januari verloor ik mijn vader, dat is nogal een rollercoaster van gevoelens. Daarbij, als enig kind vond ik een begrafenis regelen, zijn huis opruimen, spullen verkopen en alles wat bij een overlijden komt kijken, nogal heftig. Ook al heb ik veel steun. Ik kan wel tien burgerschapslessen schrijven over wat je moet regelen als iemand overlijdt, daar traint echt niemand je op. En toen kwam corona dus. Er was opeens ruimte en tijd voor bezinning. Ik kon niet meer vluchten. Het huilen kwam eruit. Ik had ook best heftige dromen. Het is al met al nogal confronterend.’
De rouw om haar vader brengt meer dan alleen zijn verlies naar boven. ‘Twaalf jaar geleden ben ik mijn broertje verloren aan suïcide. Dus mijn mannelijke familielijn is weg. Mijn kind is een zoon. Hij is nu mijn mannelijke lijn. Maar de mannelijke lijn waar ik aan refereer of naar opkijk, is helemaal verdwenen. Daarbij overleden zowel mijn broertje als mijn vader ook nog eens heel plotseling. Dat doet een hoop met mij. Tegelijk rouw ik ook om deze tijd, en wat er nu gebeurt’, vervolgt Polder snel. ‘Zeker als onderwijsfan hoop ik echt dat we nu blijvend dingen kunnen veranderen. Als onderwijskundigen zitten we nu allemaal thuis. Dus dit is de tijd om echt na te denken over hoe we het vanaf september insh’allah anders gaan doen.’
‘Als ik je mag terugbrengen bij die mannelijke lijn’, zeg ik, niet van plan Polder direct weer naar de klas te laten rennen, ‘waardoor komt het dat jij als vrouw niet alleen rouwt om het verlies van twee dierbare familieleden, maar ook om een mannelijke lijn als zodanig?’
‘Het voelt alsof ik een ledemaat mis. De mannelijke lijn in mij als vrouw is toch een referentiekader, je basis, je bloed. Wanneer plots twee van je directe familieleden verdwijnen, ben je echt je anker kwijt. Daarbij lijkt mijn zoon ook nog eens erg op mijn broertje als baby. Dat is dubbel confronterend. Soms vraag ik me af: wat als hij karaktereigenschappen blijkt te hebben van mijn vader of mijn broertje? Wat zal dat dan met mij doen? Is dat juist leuk, of vind ik dat pijnlijk? Ga ik daar naarstig naar op zoek, of juist niet? Dat zijn levensvragen waar ik nu mee bezig ben.’
‘Wat hebben mannen specifiek te bieden? Of beter gezegd, wat had je vader te bieden wat je moeder je niet kan geven? En waarom ben je bang dat je als moeder je zoon niet hierin kan voorzien?’ vraag ik haar. ‘Wat ik hoor is volgens mij de angst van een jonge ouder, die bang is haar kind tekort te doen. Waarbij ik meteen wil opmerken dat je zoon ook een dochter kan zijn hè, daar weet ik zelf dan weer alles van. I’m warning you!’ vervolg ik lachend.
‘Ja, ja, absoluut!’ haast Polder te zeggen. ‘Mijn baby heeft mannelijk DNA, we weten natuurlijk niet welk gender die echt heeft. Tja, dat hele gendervraagstuk.’ Polder komt er opeens zelf ook niet meer helemaal uit, en zoekt duidelijk naar woorden. ‘Het gaat om een bepaald evenwicht. Kijk, mijn moeder is echt een ander persoon. Mijn vader en broertje hadden allebei karaktereigenschappen waar ik heel veel van kon leren, die mij uitdaagden. Zeker mijn broertje kon mij echt het diepe in duwen en zeggen: “Kom op, ga maar met je grote mond, durf het dan.” Hij heeft een belangrijke rol in mijn leven gehad. Het is wellicht meer een deel van yin en yang dat ik nu mis dan echt het mannelijke versus het vrouwelijke,’ corrigeert de docent zichzelf.
‘Je bent opeens een deel van je geschiedenis kwijt. Misschien moet ik het zo verwoorden. Zeker als je volwassen wordt, of kinderen krijgt, heb je andere vragen. Die had ik graag willen stellen. Zo worstelde mijn vader met depressie. Daar kijk ik nu wel anders naar dan toen ik zestien was. Toen vond ik hem irritant en een echte boeman. Ik vind het nog steeds irritant, maar denk ook: hij was ook een volwassen man die worstelde met het leven.’
Wellicht een van de grootste sprongen die Polder maakte, was juist in reactie op het overlijden van haar broertje. ‘Hij was echt een Noord-Hollandse beer. Zo’n grote blonde gast. Grote handen. Lieve en zeer creatieve jongen. Toen hij overleed was hij 21. Hij was een vroegtijdige drop-out en het duurde lang voordat hij zijn diploma op zak had. Toen hij overleed, sprak ik met zijn vrienden. Ze waren al net van die grote, sterke kerels met grote jassen. En wat vroegen die grote kerels? “Wordt Theun dan nu een sterretje?” Die vraag raakte me zo. Er was niemand die met die jongens praatte over vragen als: waar gaan we heen, wie zijn we, waarom zijn we hier, wat is liefde, hoe praat je over de dood?’
Zelf was Polder destijds 23. ‘Ik kom echt uit zo’n VPRO-kletsgezin. Dus toen dacht ik: hier moet ik ooit wat mee gaan doen.’ Dat ooit kwam snel. Een jaar later werd ze gebeld met de vraag of ze les wilde geven op een ROC. Polder werkte toen als maatschappelijk werker en had nog nooit voor de klas gestaan. ‘Ik kwam op die school en binnen een minuut wist ik het.’ Ze knipt met haar vingers. ‘Hier gebeurt het. Nu sta ik al ruim tien jaar voor de klas.’
Polder gaf tien jaar lang burgerschapsles op het mbo. Sinds januari 2020 doceert ze social work op de Hogeschool van Amsterdam. Zo geeft ze onder meer het vak ‘armoede’. Daarnaast is ze mentor van een klas.
‘Die levensvragen zijn nogal wat. Had jij er destijds zelf wel antwoord op?’ vraag ik.
‘Soms niet. En soms heb ik dat nog steeds niet. Ik vind het oké om dat in de klas mede te delen. Soms hoef je het niet te weten. Het feit dat je erover praat en die ruimte biedt, is waar het eigenlijk om draait. Ik heb in die tien jaar tijd zoveel van deze gesprekken gevoerd. Het gaf altijd zichtbaar opluchting bij jongeren om te praten over wat hun doel is, waarom ze hier zijn, waar ze heengaan, hoe ze met issues kunnen dealen.’
‘Maar valt dat onder burgerschap of onder filosofie en levensbeschouwing?’ vraag ik verbaasd.
‘Nou, dat is het fijne aan het vak burgerschap, iedere opleiding vult het compleet anders in. Er zijn scholen waar dit vak in een week wordt gepropt. Ik had het geluk dat ik werkte bij een opleiding waar ik een jaar lang, anderhalf uur per week met de studenten aan de slag kon. Dat is superbelangrijk. Er waren overkoepelende thema’s zoals democratie, financiën, liefde, relaties of drugs. Naast het handboek dat we gebruikten was er ook ruimte voor eigen invulling, of belangrijker: wat de studenten nodig hadden. Bij de lessen rondom liefde verzorgde ik altijd een les over verlies en rouwverwerking, omdat ik zelf weet hoe belangrijk het is. Die “levenslessen” werden het meest gewaardeerd. Iedereen kwam op tijd. Er was nooit gezeik. Ik kan daar nu nog ontroerd door raken.’
‘En nu zit je achter Zoom,’ merk ik droogjes op.
‘Dit is niet zoals ik les wil geven en dit is ook niet waarom ik docent ben geworden. Voor de studenten is het trouwens ook niet leuk, die vinden school niets op deze manier. Bij mijn vakken draait het nog om gesprekstechnieken en groepswerk. Maar bij de praktische beroepsopleidingen zoals de bakkers- of kappersopleiding ligt nu heel veel stil. Want de meeste stages gaan niet door of zijn stopgezet en de praktijkruimten op de ROC’s zijn dicht.’
Op het mbo doen studenten examen via praktijkopdrachten. Door corona wordt daar flink roet in het eten gegooid. Het kan betekenen dat studenten gedwongen worden later af te studeren, maar Polder maakt zich nog het meest zorgen over hun kansen op de arbeidsmarkt. Een eventuele vertraging in studie; banen die er wel of niet meer zijn door deze crisis – en waar gaan deze studenten wonen na hun studie?
‘Veel van mijn oud-studenten wonen klein’, vertelt ze, ‘in grote gezinnen, en hebben maar één of twee laptops in huis. Je moet daarnaast heel veel zelfstandigheid hebben om de opdrachten toch te doen. Het ontbreekt veel mbo-studenten aan het juiste support system, en die goede begeleiding heb je juist bij thuisstudie nodig. Dan moet je maar de mazzel hebben dat je dat vanuit huis meekrijgt, of een actieve mentor hebt. Er zijn scholen waar de mentor iedere dag of zelfs meerdere keren per dag incheckt. Ik weet dat mijn collega’s hun uiterste best doen. Maar het gaat hard hoor, zowel de kennisuitval als de leerachterstand lopen echt snel op. En je kunt maar zoveel doen op afstand.’
In Amsterdam is in de afgelopen jaren veel tijd en energie besteed aan de bestrijding van schooluitval, met succes. Jongeren zonder startkwalificatie – een havo- of niveau 2 mbo-diploma – worden tot hun 23ste jaar gestimuleerd om alsnog een diploma te halen. In de rest van Nederland geldt gewoon de leerplicht tot achttien jaar. Voor hbo- en universitaire studenten geldt hetzelfde. ‘Zie je veel schooluitval in je klas nu alles digitaal verloopt?’ vraag ik.
‘Ja, heel erg. Eigenlijk al in week drie. Veel studenten zeggen: “Ik mis de klik, de connectie. Ik vind het online onoverzichtelijk. Ik weet niet wat ik moet doen.” Ook hebben veel studenten het gevoel dat ze veel meer huiswerk moeten maken, wat niet zo is. Maar normaliter maakten ze dat in groepjes in de les en dat valt nu weg.’
In de eerste week van de lockdown had Polder alle 25 studenten in haar Zoom-les; in de derde week was dit aantal gedaald naar zeven. ‘Ze hadden hun huiswerk niet gemaakt. Drie hadden wat gelezen, vier niet. Groepjes zijn niet compleet. Als docent kan ik dan heel weinig. Ik probeer wel te bellen of te mailen om te zeggen: Hé, ik heb je gemist!’
Het aantal “aanwezige” studenten stabiliseerde uiteindelijk tot ongeveer de helft van de oorspronkelijke klas. ‘Het is lastig, hoor. Veel van die studenten, zowel mbo als hbo, doen het werk dat wij als samenleving nu zo hard nodig hebben. Ze werken in de supermarkt of drogist. Deze studenten werken nu allemaal extra – onbeschermde – diensten’, zegt Polder met de nadruk op ‘onbeschermd’. De zorgen van Polder houden daar niet op. Ze schetst twee uitersten. Enerzijds zijn er de studenten die alleen wonen en heel erg worstelen met eenzaamheid. Anderzijds zijn er studenten die juist opgehokt thuiszitten en de vrijheid van buitenshuis missen.
Polder, die ik voor het eerst ontmoette als medelid van de Nieuw Amsterdam Raad, runde een tijdlang een project in de Amsterdamse wijk Bos en Lommer: Bossgirls. Samen met twee andere trainers nam ze mbo-studentes onder haar hoede die meer uit zichzelf wilden halen; ze verzorgde culturele uitjes, trainingen en coaching-sessies om ze weerbaarder te maken. Zo trof ik Polder met een bont groepje vrouwelijke studenten in de schouwburg aan, waar ze de kleurrijke salon bijwoonden. Het was niet de laatste keer dat ik Polder op vrije momenten in het weekend met haar roedel studenten tegenkwam. ‘Buiten is hun ademruimte. Je ziet zeker op het mbo, en op het hbo overigens ook, dat – met alle respect – vooral studenten met een niet-westerse achtergrond zo lang mogelijk op en rond school blijven hangen. Het is hun safe space. De studenten kunnen elkaar daar zien, huiswerk maken, kletsen, daten, even zijn wie ze willen zijn, stiekem een sigaretje roken. Dat valt door deze pandemie helemaal weg.’
De crisis creëert grote onzekerheid, juist bij haar studenten. Toch ziet Polder voor het onderwijs grote kansen. ‘Ik predik hard en ben met allerlei onderwijzers bezig om het onderwijs te kantelen. Dit is het moment om het onderwijs nu eindelijk op een nieuwe manier vorm te geven.’
‘Vertel, wat is je manifest?’
‘Punt één: het beroepsonderwijs gun ik dat de school echt onderdeel wordt van de community. Dus niet dat de school een gebouw is in de wijk, maar dat de wijk veel meer onderdeel gaat uitmaken van de school, en andersom. Dat we praktijkopdrachten voor de wijk gaan doen en dat de wijk ook kan profiteren van de faciliteiten in het gebouw.’
Ze kijkt even ferm de camera in en telt dan verder. ‘Punt twee: in de schoolvakanties gaan de scholen niet meer dicht. Ze blijven altijd open. Dat betekent dat er ook bijvoorbeeld zzp’ers kunnen werken, dat studenten er hun huiswerk kunnen maken en niet hoeven te vluchten in duurbetaalde studiehuizen of bibliotheken, maar dat ze gewoon gebruik kunnen maken van een school – lees: een door de overheid gefinancierde instantie.’ Polder liep in de Verenigde Staten op diverse scholen stage waar dit het geval is. ‘Vooral in achterstandswijken nemen scholen een enorm prominente plek in. Wat je daar ziet aan samenwerkingen rondom een school, daar gaat je hart echt sneller van kloppen.’
Polder begint te lachen. ‘En punt drie, wat ik echt héél belangrijk vind, is dat we de student echt als klant gaan zien, en de vraag hoe we hen een stap verder kunnen helpen centraal gaan stellen. We moeten veel meer met maatschappelijke vraagstukken gaan werken. Onderwijs moet veel meer hands on zijn. Wat ik heel verdrietig vind, is dat de studenten, zeker op het mbo, heel weinig eigenaarschap en zeggenschap hebben over hun eigen onderwijs.’
‘De student als klant klinkt heel kapitalistisch’, merk ik op.
‘Ja, maar ik denk dat we dit wel moeten doen, omdat de school dé plek is voor hen om zich te ontwikkelen en daar dus zeggenschap over te mogen hebben. Het moet geen Bijenkorf zijn, waar je naar een afdeling gaat om je lesje te halen. Zeker op die grote mbo-scholen kun je zoveel meer betekenen voor deze doelgroep. Durf jezelf als school en als docent vragen te stellen over je functie en toegevoegde waarde. De scholen die dat doen zijn de excellente scholen, dat zijn de scholen die verschil maken, waar jongeren zeggen: “Hè, hè, hier heb ik wat aan”, en waar bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van rolmodellen.’
‘Als mbo-docent moet je maar alles kunnen geven. Dus op mijn opleiding social work moet ik van communicatie tot pedagogiek en burgerschap kunnen doceren. Ik denk dat je op deze manier dit soort vakken tekort doet. Want ik ben maar een maatschappelijk werker met een lerarenopleiding. Dus als het bijvoorbeeld gaat om communicatie: ik ken hele toffe reclamebureaus die heel graag wat zouden doen met studenten. Waarom durven we in het onderwijs niet vaker te zeggen: hier ligt niet mijn expertise, ik huur iemand in die dat beter kan.’
‘Ik hoor de tegenargumenten nu al opkomen’, zeg ik. ‘Allereerst die van de overspannen docent, die zegt: ik heb het al zo druk en ik loop al op m’n tandvlees, alsjeblieft Laura, niet nog meer werk op m’n bord met de hele zomer de scholen open en iedere student als particuliere consument. En ten tweede: waar gaan we het geld vandaan halen om al die externe experts en professionals voor de klas te zetten?’
‘Ja’, zegt Polder weinig geïmponeerd. ‘Dat zijn keuzes die je moet gaan maken. Ik denk dat je hiermee een stuk van de werkdruk wegneemt en beter wordt in je eigen discipline. En als je nu een projectmanager aanstelt met het mandaat om voor bepaalde vakken de juiste expertise in huis te halen en daar als team een budget voor vrijmaakt, dan is dit gewoon te realiseren. Scholen hebben hartstikke veel geld en er zijn hele toffe subsidies. Zeker een stad als Amsterdam, daarvoor wil ik echt buigen en ze danken voor wat ze allemaal aanbieden aan scholen.’
‘Je vindt dat het niet creatief wordt ingezet?’
‘Nee, het gaat naar allerlei potjes in plaats van naar dat wat de student nodig heeft om echt een goede student te zijn.’
‘En wat heeft die student nodig?’ vraag ik.
‘Gezien worden. Er mogen zijn. School als plek voor de student, in plaats van geld te verdienen aan die student. Een-op-een contact is er wel. Maar verder is het zo’n warenhuis. Studenten moeten voelen dat ze er horen, mogen zijn, dat ze worden erkend.’
Polder noemt als voorbeeld de ramadan. ‘Sommige scholen worstelen met een gebedsruimte op school. Ieder jaar met de ramadan barsten de discussies weer los. Veel scholen zeggen: Nee, we zijn een openbare instelling, geloven doe je thuis. Opmerkelijk trouwens, want in ziekenhuizen zijn wel gebedsruimtes. Maar wat is het gevolg? Studenten gaan op school stiekem in een hoekje zitten bidden. Als iets verdrietig is om te zien is dat het wel. Deze mensen willen gewoon hun geloof belijden en zeker in de ramadan extra verbinding hebben met God. Waarom komen we hun daarin niet tegemoet? Creëer een space safe, een comfortzone, waardoor studenten het hele jaar, zelfs in de zomer, graag op school komen, en ze gaan excelleren.’
‘Want als je steeds bezig bent met de vraag “Waar ga ik vandaag bidden?”, dan ben je niet bezig met de les’, vul ik aan.
‘Precies. Een ander voorbeeld dan’, vervolgt Polder. ‘Op het mbo is een op de vijf studenten mantelzorger. Laat dat even tot je doordringen. Dus op een school van vierduizend studenten heb je het over zo’n achthonderd studenten, meestal zo’n vier per klas. Stel dat je op school een omgeving creëert waar je al die mantelzorgers met elkaar in contact kan brengen. Want heel veel van hen dealen met eenzaamheid. Daarbij is het onderwijs zo ingericht dat er stipt om negen uur wordt begonnen en bijvoorbeeld om drie uur geëindigd. Ik had in mijn klas studenten die voor hun ouders of een gehandicapt broertje moesten zorgen en structureel te laat kwamen, omdat ze bijvoorbeeld moesten wachten tot de thuiszorg kwam of het broertje op een busje was gezet. Zo’n student is dan steeds te laat in de klas.’ Ze zucht. ‘Als docent hield je daar wel rekening mee, maar wat doet dat met zijn gevoel en de stemming in de klas? Het gaat om een groot aantal studenten, wat kunnen we daarmee doen? Hoe kunnen we hen ondersteunen?’
Polder ziet veel schrijnende omstandigheden, vooral als het gaat om het zelfbeeld van studenten. De samenleving onderschat volgens haar de positie maar ook de potentie van veel studenten. ‘Ze kunnen veel en willen veel meer dan dat wij doorhebben of waar we gebruik van maken. We zien jongeren zeker op het mbo als veel te incapabel. Ik vind ze supersterk, knetterkrachtig, enorm divers. Zeventig procent van de jongeren van zestien in de grote stad spreekt vier talen vloeiend. En toch hebben die jongeren, zeker die met een niet-westerse achtergrond, het gevoel dat ze minderwaardig zijn. Ik heb zo vaak als mentor gedacht: jemig, als ik in jouw schoenen zou staan had ik het niet aangekund.”’
Ze vertelt over een situatie bij het koffiezetapparaat in pre-coronatijden. Een student was in gesprek met een docent, en zei: ‘Tja, ik ben niet zo goed in talen, dus ik weet niet of ik daar wel kan solliciteren.’ Polder keek de jongen aan. Zag een Noord-Afrikaans uiterlijk en dacht… nou, dat zullen we wel zien. Dus kwam ze er met haar kopje thee bij staan en zei: ‘Mag ik je wat vragen, hoeveel talen spreek je?’ De jongen in kwestie bleek Marokkaans, Arabisch, Nederlands, Engels, Frans, een beetje Italiaans, een beetje Spaans en soms wat Tamazight (Berbers – MS) te spreken. Daar stond Polder met haar Nederlands en haar Engels. ‘Maar wat hij daarna zei was precies de crux. “Mevrouw, omdat ik niet zo goed Nederlands spreek, mijn grammatica een beetje zo-zo is en ik een accent heb, heb ik altijd gehoord: “Jij bent niet goed in talen.”’
‘Dit zit in de cellen van heel veel jongeren. Ik kan het niet. Ik doe er niet toe. Ik heb geen kwaliteiten. En dat hebben ze wel, echt man, ik buig voor hen. Wij als onderwijs moeten echt als emancipatie-motor gaan werken. Of je nu mbo’er bent of gymnasiast, jij doet ertoe. Mijn rol is als docent om’, Polder fluit en maakt een raketbeweging, ‘deuren te openen, hun assertiviteit aan te boren, ze vragen te leren stellen en ze te bevestigen. Je mag er zijn, je bent niet een jongen die altijd te laat komt en daarmee een vervelende leerling, nee, je bent een mantelzorger die gewoon een fulltimebaan heeft thuis, met de zorg voor je vader – hoe kan ik jou helpen?’
Polder kijkt dankbaar om zich heen. ‘Ik heb het echt zo makkelijk in vergelijking met hen, en dan loop ik nog te klagen over de kleine omvang van mijn huis.’ In haar blik is van de rouw weinig over. Ze straalt.
‘Wat ik de samenleving zou willen vragen’, vervolgt ze, ‘is: wat kan jij het onderwijs aanbieden? Het onderwijs zit niet alleen in de klas. Onderwijs is ook omzien naar je buurmeisje of buurjongen, een rolmodel zijn, helpen met het kiezen van een middelbare school, formulieren invullen, een jongere meenemen naar een museum, neem ze mee naar een debat, bied je stoel aan, of hou, wanneer je geïrriteerd raakt door een groepje jongeren op straat, een keer je grote snater en denk in een inclusieve maatschappij in plaats van in “wij-zij”, jongeren hebben onze handen nodig om hen op te trekken.’
‘Je geeft ons huiswerk!’
‘Ik ben een docent, dus ja, natuurlijk heb ik een opdracht voor dit land’, lacht Polder. ‘Draag je verantwoordelijkheid over naar de volgende generatie.’
Mounir Samuel praat vanuit huis met uiteenlopende mensen over hoe zij de coronacrisis ervaren en hoe ze zich de wereld voorstellen als het virus bedwongen is. In aflevering 8: docent Laura Polder: ‘Maak van school een plek voor de student in plaats van geld te verdienen aan die student.’
door Mounir Samuel