Voorjaar in de stad
door Maarten Doorman
Een eiland
‘Ik leef op een eiland,’ zei de buurvrouw. Het was 21 april. De hemel was kraakhelder, de wind hard, het zonlicht fel. Fris in de schaduw, warm uit de wind – het weer van een vakantie op een eiland. Maar we zaten niet op een eiland. En het was geen vakantie.
Op een eiland leven – was dat wat we deden? Het had er veel van weg. Eerst was het huis het eiland. Een eiland waar je niet vanaf mocht. Een eiland met een kantoor en een school. Buiten was de storm, op het eiland was het veilig. Een voet buiten de deur zetten was als een voet in het koude zeewater steken. Even wennen, doorzetten en dan peddelen naar de dichtstbijzijnde winkel voor eten.
Vanaf het eiland was er radiocontact met al die anderen die plotseling ook eilandbewoners waren geworden, op hun eigen eilanden. Hoe geavanceerd ook de apparatuur – het ging met horten en stoten, er waren slechte lijnen. En in dat contact waren er alleen de woorden. Een goed verhaal – dat kwam wel over. Informatie en gegevens – ook dat lukte. Maar alles wat niet in taal te vatten was, was er opeens niet meer. Hoe je iemand aankijkt, of juist niet aankijkt. Samen naar een horizon kijken, of naar een boom, omdat het beter is even niets te zeggen. Samen een diepe zucht slaken. Samen lachen, ondanks alles – het kon niet meer. Je moest er nu woorden voor vinden en die waren er niet.
Toen de zon harder begon te schijnen, breidde het eiland zich uit tot de straat. Langs de gevel verschenen klapstoeltjes. Verderop stond een gele parasol. De stoep was het strand, we zaten aan de rand van de zee. En we deden even alsof het een stille zee was. Alsof het toch vakantie was.
Stapje voor stapje breidde het eiland zich uit tot Eiland Oost. Wandelen naar de bakker. Een rondje in het park. Steeds kwam er weer een stukje bij. Landwinning. Het bleef een eiland zonder museum, zonder filmhuis, zonder cafés. Als een dierbare buurtwinkel toch weer openging, en een rij de straat vulde, riepen we uit hoe fijn het was dat dit de rij was waarin we stonden. De rij kon niet lang genoeg zijn. We zouden wachten, we wilden wachten.
Op al die nieuwe eilanden waren plotseling dezelfde vreemde nieuwe wetten en gebruiken. Het leven op Eiland Oost verschilde weinig met het leven op al die andere eilanden in het land. En toch was er steeds het besef: wat een geluk dat dit het eiland was waar ik vast zat.
Carolien van Welij
Gepubliceerd in ‘Dwars door de buurt’, mei 2020
Een column voor bewoners van Amsterdam, en in het bijzonder van Amsterdam-Oost. Gepubliceerd in ‘Dwars door de buurt’, mei 2020.
door Carolien van Welij