Schrijnend coronaleed in verpleeghuizen
door Rene Vink
De eerste weken
De grenzen van Noorwegen zijn sinds gisteren gesloten. Nederland is nog toegankelijk voor toeristen, maar hoe lang nog? Wie wil er nu nog reizen? De straten ogen verlaten, de meeste winkels hebben hun deuren gesloten, restaurants en café’s zijn dicht.
Wanneer begint het precies? Als het nieuws komt over Wuhan? Als de eerste besmettingen in Italië aan het licht komen? Nog steeds is het moeilijk te begrijpen wat de ernst is van de situatie.
We moeten onze handen gaan wassen en in onze elleboog niezen. Zo begint het misschien. We zijn in Noorwegen en de eerste besmetting is ontdekt, vrijwel gelijktijdig met Nederland. Kort daarna komen deze instructies van de overheid.
Kleine posters verschijnen op winkelruiten, bij de bibliotheek en in de tram. Geen handen schudden. Niet te dichtbij komen. Bij het Rode Kruis aarzelt niemand een moment. Omhelzingen blijven uit en we gaan wat meer uit elkaar zitten. Maar het gaat niet vanzelf. De dagen erna kan iedereen nog naar de sportschool, colleges gaan door en de bioscoop blijft open. Dat die instructies op die manier zinloos zijn, begrijpt iedereen direct. Dat dit mogelijk de eerste stap is in een lange serie maatregelen, daar hebben we het nog niet over.
Kort erna reizen we naar Nederland. We bezoeken familie. Een nichtje vertelt hoe het op haar kantoor onmogelijk is om een meter afstand tussen collega’s te houden. Twee personen in het bedrijfskeukentje en het is al mis. Ze vertelt het in de woonkamer van mijn schoonouders, die hun negentigste verjaardag vieren met hun kinderen, kleinkinderen, broers en zussen. Kort daarvoor heeft iedereen elkaar uitgebreid gefeliciteerd en omhelsd.
De volgende dag loopt mijn zus mee in de halve marathon van Den Haag. Duizenden hardlopers hebben zich verzameld op het Malieveld. Familie en vrienden zijn meegekomen om ze aan te moedigen. De dag ervoor heeft de organisatie laten weten dat het evenement kan doorgaan. Iedereen reageerde opgelucht. Sommigen hadden er maanden voor getraind. Natuurlijk waren ze opgelucht.
Een dag later reist mijn zus af naar Napels voor een korte vakantie. Het noorden van Italië is dan al niet meer toegankelijk voor toeristen. Ze komt terecht in een lege stad. In de restaurants zijn de tafeltjes extra ver uit elkaar gezet. Bij kassa’s in supermarkten zijn stroken op de vloer geplakt om aan te geven hoeveel een meter afstand is. Klanten moeten die meter afstand aanhouden als ze in de rij staan. Mijn zus besluit om de volgende dag weer terug te vliegen. Niet lang daarna wordt ook het zuiden van Italië afgesloten.
Het werk gaat door. Ik bel en maak afspraken. In elk gesprek komt het ter sprake. De Nederlandse overheid besluit evenementen voor meer dan duizend personen af te gelasten. Dat roept vragen op. Wat is het verschil tussen een evenement met duizend en negenhonderd personen als het gaat om besmettingsgevaar?
Ik ga naar een onderwijsconferentie in Den Haag. Achteraf blijkt het de laatste grotere bijeenkomst die ik bezoek. Tijdens de opening krijgen we als bezoekers instructies over hoe we ons moeten gedragen. We mogen elkaar niet gezellig aanraken, maar we kunnen wel gewoon sociaal blijven doen, zegt de inleider vrolijk. Mensen lachen. Deelnemers uit Noord-Brabant is verzocht niet te komen. Ook de staatssecretaris kon er door de uitbraak van het virus niet bij zijn.
Enkele dagen later stelt de overheid de grens voor evenementen bij naar honderd personen. Nu sluiten ook theaters hun deuren, sportwedstrijden worden afgeblazen. De volgende dag zou ik naar een bijeenkomst in Utrecht, maar ook die gaat niet door.
In De Pijp besluiten sommige café’s om dicht te blijven. Ze plakken briefjes op hun ramen met een uitleg. Het landelijke verbod volgt enkele dagen later. Kerken in de buurt houden geen diensten meer. Hun hekken zijn op slot. De straten raken leeg.
Dan spreekt de Noorse premier over de mogelijkheid om grenzen te sluiten om de verspreiding van het virus af te remmen. Mijn vlucht staat vier dagen later gepland. Kan ik straks Noorwegen niet meer in? Ik ga op zoek naar eerdere vluchten.
Een dag later kondigt de premier aan dat de vliegvelden en havens al vanaf maandag, twee dagen later, gesloten zullen worden. Ik probeer de vlucht om te boeken, maar de website hapert. Telefonisch zijn vliegtuigmaatschappijen nauwelijks nog bereikbaar. Ze raken overbelast.
De volgende ochtend nuanceert de Noorse regering de uitspraak van de premier. De grens blijft open voor Noren en iedereen met een verblijfstoestemming, alleen toeristen en andere reizigers worden teruggestuurd. Ik kan gewoon gaan.
De Nederlandse overheid roept ondertussen op om niet te gaan hamsteren. Schappen raken leeg. Er is genoeg voor iedereen, zeggen ze. Als je nu van alles gaat inslaan wat je eigenlijk niet nodig hebt, dan staan anderen ineens met lege handen. Stop daar dus mee. Voedselleveranciers sturen foto’s van hun volle warenhuizen rond om te laten zien dat er echt genoeg is.
Een geplande vakantie in april moeten we afzeggen. Ik maak excuses aan de verhuurders van een appartement waar we zouden overnachten. Het is een en al begrip, want ook dáár is er crisis, ook daar gaan grenzen dicht, beginnen burgers bang te worden en zijn alle evenementen afgezegd.
Het begint in de bioscoop. Zo begint het. De voorstelling is uitverkocht, we zitten zij aan zij. De film Parasite draait. Een man naast me niest in zijn elleboog, zoals opgedragen. Ik schrik even, mensen kijken om en er klinkt geritsel. Maar we blijven zitten.
Het verbindt ons ook, zeggen veel mensen. Tijden als deze brengen het beste en slechtste in mensen naar boven. Buren halen boodschappen voor elkaar. Musea beginnen online tours in hun collecties aan te bieden. Yogalessen worden gratis gelivestreamd. Italianen gooien hun ramen open en beginnen te zingen.
De lucht klaart op. In Wuhan trekt de smog weg en zien bewoners voor het eerst in lange tijd de horizon weer. Dolfijnen steken hun snoeten omhoog in de wateren rond Venetië. Bij de haven van Bergen worden plotseling scholen orka’s gespot. De natuur haalt adem, klinkt het opgewekt.
—
Het is nu eind maart, een maand nadat de eerste besmetting in Noorwegen werd geregistreerd. Afgelopen week is een wet aangenomen waardoor de Noorse overheid volmacht krijgt en per ommegaande besluiten kan nemen.
Sinds gisteren is bekend dat ze een app willen lanceren waarmee je kunt zien of je besmette personen in je omgeving hebt. Gebruik is vrijwillig, maar geruststellend is het niet. Het lijkt een vorm van schijnzekerheid en ik begrijp niet waarom ze hier energie in steken. Van veel mensen is onbekend of ze besmet zijn. De symptomen kunnen zo mild zijn dat je zelf niet eens doorhebt dat je ziek bent. Ook ligt misbruik op de loer. Ik hoor er niemand over.
Ook in Noorwegen hebben supermarkten inmiddels strepen op de vloer geplakt, zodat klanten weten hoever ze van elkaar vandaan moeten blijven. Bij sommige winkels staat bij de ingang een fles met desinfectiemiddel voor je handen. Her en der hangen posters waarop staat dat je moet vermijden om producten aan te raken die je niet zult kopen. Ook wordt gevraagd om ‘efficiënt’ te winkelen en niet voor elke kleine boodschap naar de supermarkt te gaan.
Een kassière zet een stap achteruit zodra een klant begint te pinnen. Sinds vorige week zijn overal plastic ruitjes bij de kassa’s geïnstalleerd om extra bescherming te geven. De machines waarmee je zelf brood kunt snijden, zijn weken geleden al weggehaald. Ergernis ontstaat als mensen zich niet aan de regels houden. In de lokale krant verschijnt een brief van een vrouw die werd uitgescholden door een bejaarde, omdat ze tijdens het boodschappen inpakken te dichtbij ging staan.
Tijdens een wandeling kom ik een andere vrijwilliger van het Rode Kruis tegen. Ze loopt met haar gezin dezelfde kant op. Ze groet kort. Ik vraag haar hoe het is. Haar man en twee kinderen kijken naar de grond en lopen snel door. Alsof je ook door naar anderen te kijken ziek kunt worden.
Op het nieuws verschijnen alarmerende berichten over Italië, Spanje en New York. De besmettingsaantallen gaan daar straf omhoog. Geëmotioneerde zorgverleners roepen in zelfgemaakte filmpjes op sociale media op om niet lichtzinnig met het virus om te gaan. Legervoertuigen rijden een Italiaans dorp in om lijken op te halen. De lokale begrafenisondernemers kunnen de toestroom niet meer aan.
In Nederland zijn twee weken geleden de scholen gesloten. Kinderen krijgen online les. Ouders werken thuis als ze dat kunnen. Het tempo waarmee de maatregelen elkaar opvolgen, overvalt velen. Ik bel met een vriendin in Amsterdam. Ze vindt de maatregelen van de overheid overdreven. Ze heeft het over ‘rariteiten’ en zegt dat het over drie weken wel weer klaar mag zijn. Haar werk bij een museum is stopgezet, opdrachten zijn uitgesteld. Al haar inkomsten zijn weggevallen.
Dat weekend is het zonnig. Veel Nederlanders gaan naar buiten, naar het strand of het bos, de markt op of naar het terras. Deskundigen reageren verbijsterd.
Ook in Noorwegen trekken mensen eropuit. Op de wandelpaden van de berg Fløyen ontstaan lange rijen. Lokale politici roepen iedereen op om andere wandelbestemmingen te kiezen en verder zoveel mogelijk thuis te blijven. Een week later, dit weekend, is het stil.
Winnifred Jelier, Amsterdam (De Pijp)/Bergen (Noorwegen)
De eerste weken nadat het coronavirus in Nederland was gesignaleerd, raakte ik zoals bijna iedereen erg onder de indruk van wat er gebeurde. Het waren vreemde weken, omdat het besef van wat er gaande was niet in de pas leek te lopen met hoe we vaak handelden. Ik heb in die periode aantekeningen gemaakt die denk ik vooral illustreren hoe alomvattend de coronacrisis is.
door Winnifred Jelier