(UN)COUPLE
door Remi Walsarie
Half maart gingen de bioscopen dicht. Twee weken later stond een artikel in de krant over manieren waarop filmliefhebbers toch aan hun trekken konden komen. Het merendeel gebruikte daarvoor internet. Maar er kwam ook een initiatief in Rome aan de orde waarbij films vanuit huis op muren werden geprojecteerd: Cinema da Casa. Er stond een foto bij, een close-up van Sophia Loren uit Una giornata particolare. Toch jammer dat het beeld verstoord werd door de zes grote ramen in de gevel. Achter eentje brandde licht zodat het leek of de actrice een haardvuur onder haar kin had. Maar het bleef een geweldig idee om de opgelegde lockdown in de stad te verlichten.
Na lezing van het verhaal keek ik vanuit mijn huis driehoog in de Helmersbuurt naar buiten. Niet voor de eerste keer zag ik aan de overkant van de straat de even zo hoge zijgevel van de buren. Zonder vensters en wit gepleisterd! Wel voor het eerst dacht ik nu aan een projectiedoek op bioscoopformaat. Met de niet eens oude beamer die ik in een bergkast had staan moest ik iets voor elkaar kunnen krijgen.
Op 2 april ging mijn versie van Cinema da Casa zonder enige aankondiging van start. Als premièrefilm koos ik Ginger e Fred, van Fellini met zijn echtgenote Giuilietta Masina en Marcello Mastroianni, als eerbetoon aan het Italiaanse initiatief. De grootte en scherpte van het beeld verrasten me, zo’n vijf bij negen meter, terwijl de ondertitels goed te lezen waren. Om burengerucht en technische problemen te voorkomen had ik besloten geen geluid te leveren. Die avond vertoonde ik aansluitend On the waterfront van Elia Kazan met de dertigjarige Marlon Brando.
Binnen een week meldde zich een Nederlandse regisseur die verderop in de straat woonde. Hij vroeg of ik een van zijn films wilde draaien. Natuurlijk, maar was het verhaal te volgen zonder ondertitels? De film is voorzien van Engelse ondertiteling, antwoordde hij en gaf me de dvd. Het bleek de winnaar van een Gouden Kalf te zijn die voor internationale festivals een Engels jasje had meegekregen. Met deze informele erkenning uit de filmwereld van mijn clandestiene optreden als programmeur kon ik mijn geluk niet op. Ik liet zijn film volgen door een klassieker van Franse bodem: Ascenseur pour l’échafaud van Louis Malle, met Jeanne Moreau. Op de aankondiging voor deze film moest ik eerlijkheidshalve laten weten: helaas zonder muziek van Miles Davis. Met wat knutselwerk had ik intussen een titelkaart gemaakt met de woorden Cinema da Casa in de kleuren van de Italiaanse vlag: groen, wit en rood.
Ik kreeg enthousiaste reacties van buren. En passanten bleven staan kijken naar de levendige taferelen op een muur in de stille straat. Ze maakten foto’s en sommigen zochten naar de plek waar de projectie vandaan kwam en zwaaiden een enkele keer thumbs up naar boven. Daarna liepen ze weer door. Ik voelde me dan voor een onbescheiden moment bij het zorgpersoneel horen, voor wie een aantal weken eerder massaal was geapplaudisseerd.
Het drong tot me door dat vanwege de geluidloze weergave het niet om het verhaal zou moeten gaan maar om het beeld. Een hele film uitkijken deed niemand. Het is een soort drive thru cinema, was mijn conclusie. Sindsdien ging ik op zoek naar materiaal dat vooral beeldende kracht had en niet perse een verhaal vertelde. Uren achtereen liet ik opnames zien van een tropisch aquarium, een veld met klaprozen, onweer boven de oceaan of veelsoortige kwallen die als gewichtloze hemellichamen sierlijk door het water bewogen. Ook beelden van de lege Dam, een fietstocht door het vrijwel geheel uitgestorven New York, de Abbey Road Crossing in Londen, waar niemand in de voetsporen van The Beatles stapte, kwamen langs. En een tramrit door de levenloze binnenstad en een treinreis van Amsterdam naar Den Haag langs verlaten perrons liet ik zien.
Tegen die tijd gebruikte ik een iets minder grote, eveneens blinde en wit gepleisterde wand achter mijn woning als projectiedoek, aan de andere zijde van de binnentuin. Zo konden voorbijgangers nog altijd worden verrast, maar waren de buren in ‘mijn’ huizenblok ook in staat vanuit hun appartementen de vertoningen te volgen. Dat bracht een buurvrouw op het idee om haar aan ouderdom overleden moeder te gedenken. Zij gaf mij een geheugenstick met foto’s uit haar bijna 93-jarige leven, die ik een voor een tien seconden op de muur liet staan. Wat kon ik op dit in memoriam laten volgen? Bij toeval stuitte ik op Berlin: die Sinfonie der Grosstadt van Walther Ruttmann. Uit 1927. Het geboortejaar van de overleden moeder.
Bijzondere avonden waren die van 4 en 5 mei. In samenwerking met buren kwam een programma tot stand dat na de nationale Dodenherdenking op de muur verscheen. Het bestond uit gedichten van H.M. van Randwijk (Een volk dat voor tirannen zwicht…) en Jan Campert (De achttien doden) en een korte reeks portretten van familieleden die in de oorlog omkwamen, inclusief personalia en doodsoorzaken. Daarop volgden een twintigtal foto’s van Ad Windig, lid van De ondergedoken camera met als doel Amsterdam tijdens de bezetting in het geniep, ondanks het gevaar voor eigen leven vast te leggen. Een anderhalf uur durende documentaire over de omstandigheden tijdens de oorlogsjaren sloot de avond af. Zoals veel andere beelden had ik dat archiefmateriaal op YouTube gevonden. Er was geluid bij, muziek en commentaar. Ik gaf de link van het platform door aan de buren, zodat zij op een afgesproken tijdstip de tape konden starten en ‘eigen’ geluid in huis hadden terwijl buiten meer dan levensgroot de geschiedenis zich afspeelde.
Op 5 mei liet ik gedichten van Remco Campert, Rutger Kopland, Franz Pointl en Willem Wilmink enige tijd op de muur staan, alsof ze daar al jaren stonden. Die liet ik volgen door een compilatie van op internet gevonden fragmenten. Zo’n negentig minuten lang, vanaf de beschieting door Duitse soldaten van een feestende menigte op de Dam op 7 mei (er vielen 33 doden en 120 zwaargewonden) tot aan een door Canadese militairen opgenomen verzameling 8mm-filmpjes in kleur (!) van Amsterdam en Nederland in de maanden na de bevrijding. Ik kon het niet laten deze avond af te sluiten zonder het roemruchte gedicht Niet te geloven van Remco Campert, in mei 1945 nog net geen 16 jaar oud en vaderloos, met de regels: Alles zoop en naaide, / heel Europa was een groot matras / en de hemel het plafond / van een derderangshotel.
Ik hield er geen strak programma op na. Van dag tot dag bepaalde ik wat ik ’s avonds op de filmmuur zou projecteren. De enige dag waarop het programma ook van tevoren vaststond was 10 april: Goede Vrijdag. Het lag voor de hand Het evangelie volgens Mattheüs van Pier Paolo Pasolini te laten zien. Daarna presenteerde ik een registratie van een andere lijdensweg van Christus, de ruim twee eeuwen oudere Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach. Bij gebrek aan geluid vond ik na lang zoeken een versie met Engelse ondertitels. De opname kwam uit maart 2005, met Ton Koopman als dirigent van het Amsterdam Baroque Orchestra & Choir. Zelf kon ik van de muziek die uit mijn computer kwam genieten, maar buren en voorbijgangers moesten het doen met beelden van de energiek wuivende dirigent, een koor dat als menselijke vissen naar lucht hapt en musici die geen goddelijke passieklanken voortbrachten. Na het openingskoor (“Have mercy upon us, O Jesus”) brak ik deze belediging aan Bach en de muzikanten af en zal ik wel een of andere variant van slow television als pauzefilmp hebben ingezet.
Ik kan niet ontkennen van deze vrijbuiterige positie te hebben genoten. Het was heerlijk om iedere keer een avondvoorstelling samen te stellen. Had ik bepaald wat ik zou draaien, maakte ik een titelkaart als aankondiging. Die liet ik een minuut of tien zien. Op een gegeven ogenblik ontdekte ik de opname van een soort stationsklok, die ik op de seconde gelijk kon zetten met de actuele tijd. Die vertoonde ik sindsdien een kwartier lang vóór de aankondiging, bij invallende duisternis.
Om speelfilms (zonder geluid) zoveel mogelijk te ontlopen maakte ik gebruik van de wondere wereld van webcams, livestreams, screensavers, korte films in een loop of eindeloos lange opnames die als ontspanning konden dienen. Enige criterium bij de keuze was of ze een interessant beeld opleverden. Tot deze categorie hoorden ontegenzeggelijk de beelden uit verlaten wereldsteden, van Tokio tot Toronto. Maar ook het weergaloos door een Brits gezin uitgevoerde One day more uit Les Miserables of One sunny day in March 2020… op muziek en beelden van Do-Re-Mi uit The Sound of Music, beide ondertiteld. Van een ander kaliber was de uren durende trailer voor Ambiancé van Anders Weberg, een film van 720 uur ofwel dertig dagen die op 31 december 2020 in première zou gaan. (Daar is toen niets meer van vernomen.) Een mooi voorbeeld was ook een non-stop rit in een trein. Daarvan zijn er honderden op internet te vinden. Ik koos voor een tocht door een winters landschap in Noorwegen, opgenomen vanuit de cabine. Blijkbaar waren de beelden dermate rustgevend dat ik boven de beamer in slaap viel en wakker werd gebeld. Een buurvrouw vroeg of de trein de hele nacht door zou rijden, ze had last van de schittering van de sneeuw die door haar gordijnen scheen. Ik excuseerde me en brak de reis meteen af. Van een heel andere orde was een opname van een man die bij het licht van een schemerlamp in de hoek van een kamer zit. De luxaflex voor het raam is gesloten. Hij heeft een verrekijker om zijn nek hangen en draagt een kaki overhemd, als van een veldwerker. De enige handelingen die hij verricht zijn: voorzichtig omhoog schuiven van een enkele jaloeziestrook, door de kijker naar buiten loeren, weer sluiten van het gordijn om daarna zacht mompelend iets in een schrift te noteren. Zestig minuten lang. Het beeld was erg statisch maar is me bijgebleven omdat het op de filmmuur leek dat de man in de huizen aan de overkant van de straat aan het gluren was.
Virtuele rondleidingen door musea, die ook gesloten waren, bleken nogal bewerkelijk te zijn. Ik moest met de muis een route bepalen en per zaal kiezen welke schilderijen ik liet zien. Privé kon dat een mooi museumbezoek opleveren, maar om het gehannes met in- en uitzoomen op een openbare muur aan buren en passanten te vertonen ging mij wat te ver. Ander museaal werk kwam wel in aanmerking. Zo draaide ik min of meer korte films van Andy Warhol, Joseph Beuys en Rineke Dijkstra. Hele avonden ruimde ik in voor de videokunst van Bill Viola en Abbas Kiarostami. Voor het gemak rekende ik dansfilms ook tot deze categorie. Zo kwamen dansvoorstellingen van Pina Bausch, Anne Teresa DeKeersmaeker en Lloyd Newson voorbij. Allemaal sterke beelden die geen geluid en ondertiteling nodig hadden.
Toch bleef ik steeds terugkeren naar speelfilms, van stille uit de jaren twintig via YouTube tot een aantal premières die ik dankzij streamingdiensten op de muur kon toveren.
Met al deze presentaties van het werk van andere mensen liep ik het risico dat de rechthebbenden zouden aankloppen, omdat ik zonder toestemming hun creaties liet zien. Zij stonden natuurlijk volledig in hun recht, maar ik rekende op enige coulance vanwege de bijzondere omstandigheden. Ik leverde onmisbare afleiding en troost aan de zwaar getroffen stad. Van commerciële exploitatie was op geen enkele wijze sprake. Integendeel, ik maakte geheel belangeloos reclame voor hun artistieke scheppingen. En was het tot juridische stappen gekomen had ik een eenvoudige maar doeltreffende verdedigingslinie: projecteren op een buitenmuur werd in de auteurswet niet als strafbaar aangemerkt. Naar de geest maakte ik me schuldig, maar niet naar de letter. Daarom zou ik met een stalen gezicht (als me dat zou lukken) beweren dat ik “uitsluitend in huiselijke kring”, zoals de wet voorschrijft, al die beelden op de buitenmuur afspeelde. Ik had me jammerlijk vergist in de kracht en het bereik van de beamer, zou ik tijdens een rechtszaak bekennen. Mijn huis bleek te klein om optimaal gebruik te maken van het apparaat, dus had ik het een kwartslag gedraaid en was ik op de muur van buren gaan projecteren. Heus, edelachtbare, uitsluitend voor eigen gebruik. Zou ik er met een waarschuwing vanaf gekomen zijn?
Eind mei was de laatste voorstelling van Cinema da Casa. Door het lengen van de dagen ging het ‘zaallicht’ pas tegen tien uur uit. Doorslaggevender was dat de bioscopen per 1 juni voor een beperkt aantal bezoekers weer open mochten.
door Maurice Teunissen