Open brief aan Halsema: ‘Dank dat u solidair bent met slachtoffers van anti-zwart geweld’
door Massih Hutak
“Amsterdam is weer van de Amsterdammer!” Zeg ik zelfverzekerd tegen de verkoopster in de English Bookstore aan de Kalverstraat.
“Heerlijk hé. Het is in tijden niet zo rustig geweest hier. Ja de baas is er minder blij mee, hij verdient nu minder. We zijn een maand dicht geweest, maar nu komt het weer op gang. Wel lekker zo, zo zonder die toeristen.” Ik knik en glimlach door mijn mondkapje heen terwijl ik afreken. Ik hoop dat mijn ogen genoeg laten zien van mijn lach zodat ik niet asociaal overkom. Mijn quarantaine-pony maakt het nog moeilijker om mijn gezicht te laten spreken.
“Bonnetje?”
“Nee, bedankt. Fijne dag!” Mijn hand glipt langs het plexiglas om mijn nieuwe boeken in mijn tas te stoppen. Ze steken er scheef in maar ik wil zo snel mogelijk weg, terug naar de veiligheid. Ik loop naar buiten. Het is druk. Anderhalve-meter stress. Een beetje naar links hier, daar een beetje naar rechts. Niemand aankijken, dan komen ze vast dichterbij. Dat is een zwerver, die houdt zich er vast niet aan. Niemand zal hem aanraken tegenwoordig, hij zal wel huidhonger hebben. Normaal draag ik extra geld op zak voor zwervers, nu vermijd ik ze met een grote boog. Ik schaam me. Gelukkig is mijn gezicht bedekt. Op de Vijzelgracht zijn ze nog steeds aan het bouwen. Of, alweer eigenlijk. Misschien kan ik beter via de Reguliersgracht, maar dan moet ik via Rembrandtplein en daar zal het vast nog drukker zijn. Berekenen, berekenen. Oke, naar links. Rembrandtplein op. De terrassen raken weer vol. Dat is geen anderhalve meter, zend ik boos via mijn gedachten naar de corps jongens die een dienblad bier aannemen van de bediende, die ook geen afstand van ze houdt. Ik probeer mensen boos aan te kijken, maar ze zien het niet. Niet alleen omdat mijn gezicht grotendeels bedekt is, maar ook omdat ik intussen in een één-meter menigte loop waar ik alleen opval omdat ik de enige ben die wél een mondkapje draagt.
“Fijn dat het weer mag!” Hoor ik iemand schreeuwen bij tante Roosje, een café waar ik vorig jaar wel eens met mijn moeder heen ging. Toen mocht ze nog langskomen. Nu zie ik haar bijna nooit. Ik ben twee keer naar mijn ouderlijk huis gegaan, waar de anderhalve-meter stress me te boven steeg. Het huis waar ik was opgegroeid, dat jarenlang de veiligste plek ter wereld was, werd opeens een mijnenveld aan potentiele corona. Ik hield het een dag vol en ging toen weer veilig naar mijn huisje in hartje Amsterdam. Ik loop langs het Amstelveld waar schijnbaar een bruiloft-receptie plaatsvindt. Dat is geen social distancing. Anderhalve-meter stress. Ben ik de enige die het nog wat boeit? Waarom boeit het mij dan wel? Ik heb zes weken in thuis-isolatie gezeten met mijn vriend die in een risicogroep zit. Nu weten we dat hij net zo kwetsbaar blijkt te zijn als anderen van onze leeftijd, maar de corona-stress is blijven hangen. Hebben die idioten die nu de terrassen opvullen gelijk? Is het voorbij?
Bijna thuis. Het hotel tegenover mijn huis is al maanden leeg. Waar de straat normaal minstens tien keer per dag gevuld wordt met de herrie van rolkoffers, hoor ik nu voornamelijk kinderen spelen. Geen anderhalve meter. Zij hoeven dat dan ook niet. Mijn buren zitten buiten met vrienden. Niet op anderhalve meter. Nog een paar corona-stappen. Ik ben bijna weer veilig. Mijn hand reikt naar de deur en tot mijn schrik zie ik mijn buurvrouw in de één-meter brede hal staan. Hoe ga ik haar nu weer ontwijken? Ik open de deur en sla gelijk af bij de postvakjes. Ik check uitvoerig mijn lege postvakje en doe alsof ik geïnteresseerd kijk naar alle post die ik nu weer heb ontvangen. Na zo’n 30 seconden doen alsof, sluit ik mijn postvakje weer en draai me met lege handen om naar mijn laatste obstakel.
“Hoi!” Probeer ik zo vrolijk mogelijk uit te spreken. Als reactie ontvang ik een mompel en een knikje. Geen stap opzij.
“Ik ga er even langs!” Ik glimlach. Ze blijft staan. Ik heb haar ook nooit écht gesproken. Ik wacht nog een paar seconden en besluit dan voor de ruggen-tactiek te gaan. Ik houd mijn adem in en glip langs haar heen met mijn rug naar haar gezicht. Haar gemompel verdwijnt achter me wanneer ik de trap op ren richting mijn voordeur.
Ik open de deur en zet mijn tas op de grond in de hal. Mijn kat rent voorbij en ik ben bang dat ze mijn tas aanraakt. Dan moet ik haar ook nog gaan ontsmetten, of, nog erger, ontwijken. Gelukkig miauwt ze even naar me en gaat dan weer bij mijn huisgenootje zitten.
“Hey hoi!” roep ik naar haar terwijl ik probeer mijn jas minimaal aan te raken tijdens het ophangen aan de corona-kapstok. Het virus blijft slechts een paar uur op stof leven. Hoe langer de jassen hier hangen, hoe minder kans op corona. Ik loop de badkamer in en pak de aparte antibacteriële handzeep die ik heb gekocht voor iedereen die het huis binnenkomt. Twee pompjes zeep. Eerst de bovenkant. Dan mijn handpalmen. Tussen mijn vingers. Ringen af. Ringen wassen. Nagels wassen. Nog een pompje zeep. Ik was mijn handen bijna tot aan mijn ellenbogen. Ik doe mijn mondkapje af, stop hem in een plastic zakje en was nog een keer mijn handen. Nu mijn gezicht nog. Ik spoel mijn gezicht. Snuit mijn neus. Neem een slok water. Nog een plens water in mijn gezicht. Ik heb het privilege om niet de corona-handdoek te hoeven gebruiken omdat ik me zo uitvoerig was. Ik droog me af.
Ik pak mijn tas uit en zorg dat mijn nieuwe spullen niet veel anders aanraken dan elkaar. Een paar uur is alles wat nodig is om zeker te zijn dat ik het virus niet verspreid. Ik stop mijn tas weg. Nog een keer mijn handen wassen. Misschien moet ik schone kleren aandoen. Ik kleed me om en hang mijn corona-kleren uit op het balkon. Oke. Het is weer gelukt. Ik ben intussen een kwartier thuis en besluit nu eindelijk mijn huisgenoot écht te groeten om haar enthousiast te vertellen over mijn leuke corona-avontuur, want we mogen weer!
door Daniëlle Kronenburg